Uit het Engels vertaald door Joop Wigman
Proloog
De bestorming van Seringapatam (1799)
Uittreksel uit een familiedocument
1
Ik richt deze in India geschreven regels aan mijn familie in Engeland.
Het is mijn bedoeling de reden te verklaren die mij ertoe gebracht heeft de rechterhand van vriendschap te weigeren aan mijn neef John Herncastle. De terughoudendheid die ik tot op heden in deze zaak heb betracht, werd verkeerd begrepen door leden van mijn familie bij wie ik mijn goede reputatie niet wens te verliezen. Ik verzoek hen hun oordeel op te schorten totdat ze mijn verhaal gelezen zullen hebben. Ik verklaar daarbij op mijn woord van eer dat wat ik nu neer ga schrijven nauwkeurig en werkelijk de waarheid is.
Het persoonlijke geschil tussen mijn neef en mij vond zijn oorzaak tijdens een belangrijke gebeurtenis waarbij wij beiden betrokken waren: de bestorming van Seringapatam onder de leiding van Generaal Baird op 4 mei 1799.
Voor een goed begrip van de omstandigheden, moet ik eerst een ogenblik teruggaan naar de periode vóór de aanval en naar de verhalen die in ons kamp de ronde deden over de schat aan juwelen en goud die zich in het paleis van Seringapatam zou bevinden.
2
Een van de wildste verhalen had betrekking op een Gele Diamant, een beroemde edelsteen uit de oude annalen van India.
De oudst bekende overleveringen beschrijven de steen als gezet in het voorhoofd van een vierhandige Indiase god, die het zinnebeeld was van de Maan. Deels door zijn eigenaardige kleur, en deels door het bijgeloof dat hem voorstelde alsof hij de invloed onderging van de godheid die hij sierde -waardoor zijn schijnsel zou toenemen of verminderen met het wassen of afnemen van de maan-, kreeg hij vanaf het eerste ogenblik de naam waarbij hij tot op heden in India bekend is gebleven: De Maansteen. Een soortgelijk bijgeloof heeft naar ik heb gehoord ook eens in het oude Griekenland en in Rome bestaan; niet zoals in India met betrekking tot een diamant toegewijd aan de dienst aan een godheid, maar met betrekking tot een halfdoorzichtige edelsteen van een mindere soort die verondersteld werd de invloed van de maan te ondergaan. Ook in dat geval was de maan de gever van de benaming waarmee de steen nog in onze tijd bij verzamelaars bekend is.
De avonturen van de Gele Diamant beginnen in de elfde eeuw van onze jaartelling.
In die tijd trok de Mohammedaanse veroveraar, Mahmoud van Ghizni, door India. Hij nam de heilige stad Somnauth in en roofde alle schatten uit de beroemde tempel die daar al eeuwen had gestaan -de schrijn voor Hindoebedevaarten, het Wonder van het Oosten.
Van alle goden die in de tempel werden aanbeden, ontsnapte alleen de Maangod aan de hebzucht van de Mohammedaanse veroveraars. Onder de hoede van drie Brahmanen werd het ongeschonden godenbeeld, met de Gele Diamant in zijn voorhoofd, s nachts weggehaald en naar de tweede heilige stad van India, Benares, gebracht.
Daar werd in een nieuw heiligdom -in een hal bekleed met kostbare stenen, onder een dak door gouden zuilen gedragen- de Maangod opnieuw opgesteld en aanbeden. Nadat het heiligdom voltooid was, verscheen Vishnu daar in de nacht in een droom aan de drie Brahmanen.
De godheid blies zijn goddelijke adem over de Diamant in het voorhoofd van de Maangod. De Brahmanen knielden neer en verborgen hun gezichten in hun mantels. De god beval dat vanaf die tijd de Maansteen door drie priesters om beurten dag en nacht bewaakt moest worden, zolang de mensheid zou bestaan. De Brahmanen hoorden het aan en bogen voor zijn wil. De god voorspelde onheil voor de aanmatigende sterveling die de steen zou wegnemen en voor al zijn familieleden en naamgenoten die de steen van hem zouden ontvangen. De Brahmanen zorgden ervoor dat de voorspelling in gouden letters boven de ingang van het heiligdom kwam te staan.
De ene eeuw volgde de andere; en steeds bewaakten, generatie na generatie, de opvolgers van de Brahmanen dag en nacht de onschatbare Maansteen. De ene eeuw volgde de andere; tot in de achttiende eeuw Aurungzebe, keizer der Mongolen, aan de macht kwam. Op zijn bevel werden de aan Brahma toegewijde tempels weer geteisterd door plundering en verwoesting. Het heiligdom van de vierhandige god werd onteerd door het afslachten van de heilige dieren, de godenbeelden werden in stukken gebroken, en de Maansteen werd geroofd door een hoge officier uit het leger van Aurungzebe.
Niet bij machte de verloren kostbaarheid met openlijk geweld terug te krijgen, volgden de drie Brahmanen haar in vermomming en hielden haar in het oog. Generaties volgden elkaar op. De soldaat die de heiligschennis bedreven had, kwam op een ellendige manier om het leven. De Maansteen ging -met de erop rustende vloek- van de ene de wetteloze Mohammedaan over op de andere. Al die tijd bleven door alle veranderingen heen de opvolgers van de drie Brahmanen waakzaam, wachtend op de dag waarop de wil van Vishnu, de behoeder, hen weer in het bezit van de heilige steen zou stellen. De tijd schreed voort van het begin naar het einde van de achttiende eeuw. De Diamant kwam in het bezit van Tippoo, Sultan van Seringapatam, die hem bij wijze van versiering liet aanbrengen op het handvat van een dolk en het bevel gaf hem bij zijn meest geliefde wapens te bewaren. Ook toen hielden in het paleis van de Sultan zelf de drie Brahmanen heimelijk de wacht. Onder de leden van de hofhouding van Tippoo waren drie officieren die niemand kende, maar die het vertrouwen van hun meester hadden gewonnen door zich te onderwerpen, schijnbaar althans, aan het Mohammedaanse geloof. Het gerucht wilde dat deze drie mannen de drie vermomde priesters waren.
3
Zo werd het fantastische verhaal van de Maansteen in ons kamp verteld. Het maakte op niemand van ons een serieuze indruk, behalve dan op mijn neef, wiens liefde voor het wonderbaarlijke hem ertoe bracht het te geloven. Op de avond voor de aanval was hij buitengewoon boos op mij en de anderen omdat wij het beschouwden als een fabeltje. Er volgde een onzinnige ruzie en zijn opvliegende aard kreeg de overhand. Hij verklaarde op zijn opschepperige manier dat we de Diamant aan zijn vinger zouden zien wanneer het Engelse leger Seringapatam zou veroveren. Deze uitbarsting werd met een bulderend gelach begroet, en -dat dachten we die avond allemaal- was het einde van de opschudding.
Laat me U nu meenemen naar de dag van de aanval.
Mijn neef en ik waren van het begin af aan van elkaar gescheiden. Ik heb hem geen moment gezien toen we de rivier overtrokken, noch toen we de Engelse vlag in de eerste bres plaatsten, en ook niet toen we over de gracht daarachter trokken en meter voor meter al vechtende de stad binnendrongen. Het was pas bij schemering, toen de stad in onze handen was en Generaal Baird zelf het dode lichaam van Tippoo ontdekte onder een stapel gesneuvelden, dat Herncastle en ik elkaar weer ontmoetten.
We waren beiden verbonden aan een groep die op bevel van de Generaal was uitgestuurd om plundering en verwoesting van het door ons veroverde te voorkomen. De meute van de legeraanhang beging enorme excessen, maar wat nog erger was: de soldaten vonden de toegang tot de paleisschat via een onbewaakte deur en overlaadden zich met goud en juwelen. Het was op de binnenplaats voor de schatkamer, dat mijn neef en ik elkaar ontmoetten om onze soldaten discipline op te leggen. Herncastles opvliegende temperament was, zoals ik duidelijk kon zien, tot het uiterste geprikkeld door de verschrikkelijke slachtpartij waar we tussendoor hadden moeten lopen. Hij was naar mijn mening volledig ongeschikt voor de taak die hem was opgedragen.
Er was veel kabaal en verwarring in de schatkamer, maar ik zag geen gewelddaden. De soldaten (als ik die term mag gebruiken) misdroegen zich in een opperbeste stemming. Allerlei ruwe grappen en opmerkingen werden over en weer uitgewisseld en het verhaal van de Diamant deed plotseling weer opgang als een boze grap. `Wie heeft de Maansteen?' was telkens de kreet die er steeds weer voor zorgde dat de plundering als ze op de ene plaats ophield weer op een andere begon. Terwijl ik nog tevergeefs bezig was de orde te herstellen, hoorde ik een verschrikkelijk geschreeuw aan de andere kant van de binnenplaats en ik rende er onmiddellijk vol angst naar toe, bang weer een nieuw begin van plundering te zullen zien.
Ik kwam bij een open deur en zag de lichamen van twee Indiërs. Gezien hun kleding hield ik hen voor officieren van het paleis, die daar dood voor de ingang lagen.
Een schreeuw binnen deed me haastig het vertrek inrennen dat als wapenkamer leek te dienen. Een derde Indiër zonk dodelijk getroffen ineen aan de voeten van een man die met zijn rug naar me toe stond. Op het moment dat ik binnenkwam, draaide de man zich om; en ik zag John Herncastle, met in de ene hand een fakkel en in de andere een van het bloed druipende dolk.
Een edelsteen, de knop aan het einde van het handvat van de dolk, schitterde in het licht van de fakkel als een straal van vuur toen hij zich naar me omdraaide. De stervende Indiër zonk op zijn knieën, wees naar de dolk in de hand van Herncastle en zei in zijn eigen taal: `De Maansteen zal zijn wraak wel nemen op U en de Uwen!' Zo sprak hij en viel dood neer op de grond.
Voordat ik iets had kunnen ondernemen, kwamen de mannen die me over de binnenplaats waren gevolgd in groten getale naar binnen. Mijn neef rende als een waanzinnige op hen toe: `De kamer uit!' schreeuwde hij tegen me, `en zet een wacht bij de deur!' De mannen deinsden terug toen hij op hen af kwam met zijn fakkel en zijn dolk. Ik plaatste twee schildwachten van mijn eigen compagnie, die ik kon vertrouwen, bij de deur. Heel die verdere nacht heb ik mijn neef niet meer gezien.
Vroeg in de morgen, toen de plundering nog aan de gang was, maakte Generaal Baird onder tromgeroffel bekend dat iedere op heterdaad betrapte dief, wie het ook zijn mocht, zou worden opgehangen. Het hoofd van de militaire politie stond daarbij naast hem, ten bewijze dat het de Generaal ernst was. In het gedrang dat daarna volgde ontmoetten Herncastle en ik elkaar opnieuw.
Hij stak me zoals gebruikelijk zijn hand toe en zei: `Goedemorgen.'
Ik wachtte voor ik hem mijn hand gaf.
`Vertel me eerst,' zei ik, `hoe die Indiër in de wapenkamer aan zijn eind is gekomen, en wat zijn laatste woorden betekenden toen hij naar de dolk in je hand wees.'
`Die Indiër is, denk ik, gestorven omdat hij dodelijk gewond was,' zei Herncastle. `Wat zijn laatste woorden betekenden, weet ik net zo min als jij.'
Ik keek hem onderzoekend aan. Zijn opwinding van de vorige dag was volledig tot rust gekomen. Ik besloot hem alsnog een kans te geven.
`Is dat alles wat je me te vertellen hebt?' vroeg ik.
Hij antwoordde: `Ja, dat is alles.'
Ik draaide me om, we hebben elkaar sindsdien niet meer gesproken.
4
Ik hoop dat men er begrip voor heeft dat hetgeen ik hier over mijn neef schrijf (tenzij het om een of andere reden noodzakelijk zou zijn het openbaar te maken), alleen als informatie voor de familie is bedoeld. Herncastle heeft niets gezegd dat mij had kunnen rechtvaardigen om naar onze commandant te gaan. Hij is meer dan eens lastig gevallen over de Diamant door degenen die zich zijn woede-uitbarsting op de vooravond van de aanval herinnerden; maar, zoals men zich gemakkelijk kan indenken, is zijn eigen herinnering aan de gebeurtenissen waarbij ik hem in de wapenkamer verraste voor hem meer dan voldoende om er het zwijgen toe te doen. Er wordt gezegd dat hij van plan is om van regiment te veranderen, met het kennelijke doel een grotere afstand tussen ons te scheppen.
Waar of niet, ik kan mezelf er niet toe brengen hem te beschuldigen, en ik denk om een goede reden. Wanneer ik deze zaak in de openbaarheid zou brengen, zou ik niets anders dan een moreel bewijs kunnen aanvoeren. Niet alleen heb ik geen bewijs dat hij beide mannen bij de deur doodde, maar ik kan zelfs niet getuigen dat hij de derde man doodde, omdat ik niet kan verklaren dat ik hem met mijn eigen ogen die daad heb zien begaan. Het is waar dat ik de woorden van de stervende Indiër hoorde, maar als die woorden zouden worden beschouwd als in staat van delirium uitgesproken wartaal, hoe zou ik dat dan uit eigen wetenschap kunnen tegenspreken? Laten onze familieleden van beide kanten hun eigen oordeel vormen over hetgeen ik hier heb geschreven, en voor zichzelf uitmaken of de afkeer die ik nu voor die man voel op goede gronden berust of niet.
Alhoewel ik geen enkele waarde hecht aan de fantastische Indiase legende van het juweel, moet ik, alvorens te besluiten, erkennen dat ik in deze zaak word beïnvloed door een zekere bijgelovigheid van mijn kant. Het is mijn overtuiging of waanidee, het doet er niet toe wat, dat een misdaad zijn eigen noodlot met zich meebrengt. Ik ben niet alleen overtuigd van Herncastles schuld, maar ik ben ook gek genoeg om te denken dat hij het nog tijdens zijn leven zal betreuren als hij de Diamant in zijn bezit houdt; en dat ook anderen er spijt van zullen krijgen als zij de steen van hem overnemen als hij de Diamant weg zou geven.
Het verhaal. Eerste periode.
Het verlies van de Diamant (1848)
De gebeurtenissen verteld door Gabriel Betteredge, huismeester in dienst van Julia Lady Verinder
1
In het eerste deel van Robinson Crusoë wordt het op bladzijde 129 aldus beschreven: `Nu zag ik, hoewel te laat, de dwaasheid om een werk aan te vangen voordat we de kosten hadden berekend, en voordat we goed hadden ingeschat of onze krachten wel voldoende waren om het uit te kunnen voeren.'
Het was nog maar gisteren dat ik Robinson Crusoë bij die passage opende, en vandaag, 21 mei 1850, is de neef van mevrouw, Mr. Franklin Blake, bij me gekomen voor een kort gesprek dat aldus verliep:
`Betteredge,' zei Mr. Franklin, `ik ben voor enkele familieaangelegenheden naar de notaris geweest, en onder andere hebben wij gesproken over het verlies twee jaar geleden van de Indiase Diamant in het huis van mijn tante in Yorkshire. Mr. Bruff denkt net als ik dat de hele geschiedenis in het belang van de waarheid moet worden opgeschreven. Hoe eerder, hoe beter!'
Nog onbewust van wat hij wilde, en met de gedachte dat het terwille van rust en vrede altijd beter is aan de kant van de wet te staan, zei ik er ook zo over te denken. Mr. Franklin ging verder.
`Inzake de Diamant,' zei hij, `hebben zoals je weet onschuldige personen al onder verdenking geleden. De herinnering aan die onschuldigen zou in de toekomst weer kunnen lijden, omdat het relaas van de feiten zou ontbreken waarop zij die na ons komen een beroep zouden kunnen doen. Er kan geen twijfel aan bestaan dat deze vreemde familiegeschiedenis van ons verteld moet worden, en ik denk, Betteredge, dat Mr. Bruff en ik samen de juiste manier hebben gevonden om haar te vertellen.'
Erg bevredigend voor hen beiden, maar ik zag niet in wat ik er tot zover mee te maken had.
`Wij moeten van bepaalde feiten gewag maken,' ging Mr. Franklin verder, `en wij beschikken over bepaalde bij die feiten betrokken personen die in staat zijn ze te vertellen. Uitgaande van deze simpele feiten, is het de gedachte dat wij allemaal om beurten het verhaal van de Maansteen opschrijven, voorzover onze eigen ervaring strekt en niet verder. We moeten beginnen met te laten zien hoe de Diamant in handen van mijn oom Herncastle kwam, toen hij vijftig jaar geleden in India diende. Dat verhaal heb ik al in mijn bezit, in de vorm van een oud familiedocument dat de noodzakelijke bijzonderheden vermeldt, zoals gezien door een ooggetuige. Het volgende dat gedaan moet worden, is vertellen hoe de Diamant twee jaar geleden in het huis van mijn tante in Yorkshire terecht kwam, en hoe hij kans zag daarna binnen nauwelijks twaalf uur weer te verdwijnen. Niemand weet zoveel als jij, Betteredge, over wat er toen in het huis aan de hand was, daarom moet jij de pen opnemen en met het verhaal beginnen.'
Zo kreeg ik te horen wat mijn persoonlijke betrokkenheid was bij de zaak van de Diamant. Als U nieuwsgierig bent om te weten wat ik onder die omstandigheden deed, zal ik U zeggen dat ik heb gedaan wat U in mijn plaats waarschijnlijk ook zou hebben gedaan. Bescheiden verklaarde ik mezelf niet opgewassen tegen de mij opgelegde taak, maar heimelijk was ik er al die tijd van overtuigd dat ik verstandig genoeg was haar uit te voeren, als ik mijn vaardigheden maar een eerlijke kans zou geven. Mr. Franklin moet, denk ik, mijn innerlijke gevoelens op mijn gezicht gelezen hebben; hij weigerde in mijn bescheidenheid te geloven, en stond erop mijn vaardigheden een eerlijke kans te geven.
Twee uur zijn verstreken sinds Mr. Franklin mij verliet. Zodra hij zijn rug gekeerd had, ben ik naar mijn schrijftafel gegaan om met het verhaal te beginnen. Daar heb ik sindsdien gezeten, hulpeloos ondanks mijn vaardigheden, terwijl ik inzag wat Robinson Crusoë al had ingezien (zoals hierboven vermeld); namelijk de dwaasheid een werk te beginnen voordat we de kosten hebben berekend en voordat we goed hebben ingeschat of onze krachten voldoende zijn om het uit te kunnen voeren. Herinner U alstublieft dat ik het boek toevallig op die plaats had geopend, slechts één dag voordat ik overhaast de nu voor me liggende taak op me nam, en mag ik dan vragen: als dat geen voorspelling is, wat is het dan wel?
Ik ben niet bijgelovig; ik heb in mijn tijd een hoop boeken gelezen; ik heb op mijn manier gestudeerd. Al ben ik zeventig, ik beschik over een goed geheugen en eveneens over een goed stel benen. U moet het niet als een opmerking van een domme man opvatten wanneer ik als mijn mening geef dat een boek als Robinson Crusoë nooit eerder is geschreven en ook nooit meer geschreven zal worden. Al jaren gebruik ik het boek, meestal samen met een pijp tabak, en ik heb het steeds als mijn vriend in nood gevonden bij alle moeilijkheden van dit aardse bestaan. Wanneer ik neerslachtig ben: Robinson Crusoë. Wanneer ik advies moet hebben: Robinson Crusoë. In het verleden, toen mijn vrouw het me lastig maakte, en ook in deze tijd, als ik iets te veel op heb: Robinson Crusoë. Ik heb in mijn dienst zes stevige Robinson Crusoës met hard werken versleten. Op de laatste verjaardag van mevrouw gaf ze me een zevende. Als gevolg daarvan dronk ik iets te veel, maar Robinson Crusoë zette me weer op het rechte spoor. Prijs: vijf shilling, gebonden in blauw, en bovendien nog met een plaatje.
Dit lijkt overigens niet erg op het begin van de geschiedenis van de Diamant, vindt U wel? Ik schijn af te dwalen op zoek naar de-Heer-mag-weten wat en waar. We zullen een nieuw blad papier nemen en, als U het goed vindt, met alle achting voor U opnieuw beginnen.
Naar
de MKW-beginpagina
|