Wilkie Collins. De vrouw in het wit

Uit het Engels vertaald door Joop Wigman


Het verhaal wordt begonnen door Walter Hartright
(Van Clement's Inn, tekenleraar)

1

Het was de laatste dag van juli. De lange hete zomer naderde zijn einde en wij, de vermoeide voorbijgangers op het Londense plaveisel, begonnen te denken aan wolkenschaduwen over korenvelden en herfstbriesjes op het strand.
Wat mijzelf betreft, ik verkeerde aan het einde van de zomer niet in een goede gezondheid, voelde me moedeloos en, om eerlijk te zijn, ik zat ook zonder geld. In het afgelopen jaar had ik mijn mogelijkheden niet zo zorgvuldig benut als gewoonlijk en mijn zorgeloosheid legde mij nu de beperking op van het vooruitzicht in de herfst zuinig te moeten zijn, deels bij mijn moeder thuis in Hampstead en deels in mijn eigen kamers in de stad.
Het was, herinner ik mij, een stille en bewolkte avond; de Londense lucht was drukkender dan ooit, het verre geroezemoes van het stadsverkeer was op zijn zwakst; de geringe levenslust in mij en in het grote hart van de stad om mij heen schenen steeds lustelozer ineen te vloeien met de ondergaande zon. Ik stond op van het boek, waarover ik meer zat te dromen dan dat ik het las, en verliet mijn huis, de koele nachtlucht van de buitenwijk in. Het was een van de twee avonden die ik wekelijks doorbracht bij mijn moeder en mijn zuster. Ik wendde mij daarom noordwaarts in de richting van Hampstead.
Om het verhaal compleet te maken dien ik er hier eerst op te wijzen dat mijn vader al enige jaren voor de periode die dit verhaal beslaat was overleden, en dat mijn zuster Sarah en ik de enige overlevenden waren van een gezin van vijf kinderen. Mijn vader was, voor mij, ook tekenleraar geweest. Zijn inspanningen hadden hem een succesvolle carrière bezorgd en zijn liefdevolle verlangen om te denken aan de toekomst van hen die van hem afhankelijk waren, hadden hem ertoe gebracht om vanaf het moment van zijn huwelijk een veel groter deel van zijn inkomen aan een levensverzekering te besteden dan de meeste mannen noodzakelijk achten voor dat doel opzij te leggen. Dankzij deze bewonderenswaardige voorzichtigheid en zelfopoffering waren mijn moeder en zuster na zijn dood net zo onafhankelijk van de wereld als ze tijdens zijn leven waren geweest. Ik volgde hem op in zijn betrekking en had alle reden om dankbaar te zijn voor het vooruitzicht dat het begin van mijn carrière mij bood.
De stille schemering trilde nog over de hoogste toppen van de heide; en het uitzicht op Londen, onder mij, was verzonken in een zwarte schaduwgolf van de bewolkte nacht, toen ik bij het hek van mijn moeders huis aankwam. Ik had nauwelijks gebeld, of de deur van het huis werd met geweld opengerukt. Mijn gewaardeerde Italiaanse vriend, Professor Pesca, verscheen in de deur voor het personeel en rende vrolijk naar buiten om mij te verwelkomen met een schrille, buitenlandse parodie van een Engelse juichkreet.
Voor zover het hem betreft -en ik moet eraan toevoegen, ook voor zover het mij betreft- verdient de professor de eer van een formele introductie. Het toeval heeft hem als het ware het begin gemaakt van de vreemde familiegeschiedenis waarvan deze bladzijden gaan verhalen.
Ik had voor het eerst met mijn Italiaanse vriend kennis gemaakt bij enkele rijke families, bij wie hij zijn moedertaal onderwees alsook de tekenkunst. Alles wat ik toen van zijn levensgeschiedenis wist, was dat hij eens gedoceerd had aan de universiteit van Padua, dat hij Italië om politieke redenen had verlaten (de aard daarvan weigerde hij aan wie dan ook mede te delen), en dat hij al vele jaren eerzaam gevestigd was als leraar vreemde talen.
Zonder nu echt een dwerg te zijn, want hij was van top tot teen goed geproportioneerd, was Pesca toch, denk ik, de kleinste mens die ik ooit had gezien. Overal opvallend door zijn verschijning, onderscheidde hij zich verder van Jan en alleman door de ongevaarlijke excentriciteit van zijn karakter. De overheersende gedachte in zijn leven scheen te zijn dat hij verplicht was zijn dankbaarheid te tonen aan het land dat hem asiel en een bestaan had gegeven, door al het mogelijke te doen om op een echte Engelsman te lijken. Niet tevreden met het algemene eerbetoon dat hij het land bracht door te allen tijde een paraplu, slobkousen en een witte hoed te dragen, poogde hij ook nog een Engelsman te worden in zijn gewoonten en vrijetijdsbesteding, en bovendien in zijn uiterlijk. Aangezien hij vond dat wij ons als natie onderscheidden door onze voorliefde voor atletische inspanningen, wijdde de kleine man zich in zijn onschuld aan alle Engelse sporten en spelen, zodra hij daartoe maar de kans kreeg; vast ervan overtuigd dat hij zich onze nationale veldsporten door wilsinspanning net zo eigen zou kunnen maken als hij onze nationale slobkousen en witte hoed had geadopteerd.
Ik had hem zijn ledematen blindelings zien riskeren bij een vossejacht en op het cricketveld en kort daarna zag ik hem zijn leven wagen in de zee bij Brighton.
Wij hadden elkaar daar toevallig ontmoet en baadden samen. Als we met een echte Engelse sport bezig zouden zijn geweest, zou ik natuurlijk zorgvuldig op Pesca hebben gelet, maar aangezien buitenlanders in het water over het algemeen net zo goed voor zichzelf kunnen zorgen als Engelsen, kwam het niet bij me op dat ook het zwemmen een kunst was op de lijst van activiteiten die de professor meende zich zonder meer eigen te kunnen maken. Spoedig nadat wij beiden in de richting van de open zee waren gezwommen, stopte ik en merkte dat mijn vriend achterbleef, ik keek om waar hij bleef. Tot mijn schrik en verbazing zag ik niets tussen mij en het strand dan twee witte armen, die een ogenblik boven water uitstaken en daarna uit het zicht verdwenen. Toen ik naar hem dook, lag de kleine arme man rustig, met opgetrokken knieën op de bodem in een gat met kiezels, hij leek vele malen kleiner dan ooit tevoren. Tijdens de paar minuten die verliepen terwijl ik hem aan land bracht kwam hij weer bij, en met mijn hulp beklom hij het trapje van de badkoets. Met het gedeeltelijke herstel van zijn levendigheid kwam ook zijn wonderlijke kijk op het zwemmen terug. Zodra zijn klapperende tanden hem het spreken weer mogelijk maakten, glimlachte hij vaag en zei dat hij meende kramp te hebben gehad.
Toen hij weer helemaal was bijgekomen en zich op het strand bij me had gevoegd, brak plotseling zijn ware zuidelijke aard door alle kunstmatige Engelse terughoudendheid. Hij overdonderde me met de heftigste uitdrukkingen van genegenheid, riep hartstochtelijk uit, op een overdreven Italiaanse manier, dat hij voortaan zijn leven ter mijner beschikking zou stellen en verklaarde dat hij nooit meer gelukkig zou zijn voordat hij een gelegenheid had gevonden om zijn dank te tonen door mij een dienst te bewijzen die ik me tot aan het einde van mijn leven zou herinneren.
Ik deed mijn best zijn tranenvloed te stelpen en het hele avontuur te blijven beschouwen als een goede grap; en tenslotte slaagde ik erin, zo dacht ik, om Pesca's overweldigende schuldgevoel jegens mij te verminderen. Weinig vermoedde ik op dat moment -en ook niet toen onze plezierige vakantie was afgelopen- dat de gelegenheid om mij te helpen waarnaar mijn dankbare vriend zo hevig verlangde zich spoedig zou voordoen; dat hij haar onmiddellijk gretig zou aangrijpen en zodoende het verloop van mijn leven in een volledig nieuwe baan zou leiden en mij bijna onherkenbaar zou veranderen.
Toch was het zo. Als ik niet naar professor Pesca zou hebben gedoken toen hij daar onder water op de kiezels lag, zou ik naar alle waarschijnlijkheid nooit betrokken zijn geraakt bij de hier te vertellen geschiedenis. Ik zou zelfs waarschijnlijk nooit de naam hebben vernomen van de vrouw die sindsdien in al mijn gedachten heeft geleefd, die al mijn energie heeft opgeëist, die mijn enige richtlijn is geworden en nu het doel van mijn leven bepaalt.

2


Zijn gezicht en zijn manier van doen, toen wij elkaar 's avonds in de tuin van mijn moeder ontmoetten, waren meer dan voldoende om mij duidelijk te maken dat er iets bijzonders was gebeurd. Het was echter zinloos om onmiddellijk uitleg te vragen. Ik kon alleen maar afleiden, terwijl hij mij met beide handen voorttrok, dat hij, die mijn gewoonten kende, naar dit huis was gekomen om er zeker van te zijn dat hij me die avond zou ontmoeten en dat hij nieuws had te vertellen van een bijzonder plezierige aard.
We vielen met zijn tweeën de kamer binnen, plotseling en op een nogal weinig elegante wijze. Mijn moeder zat bij het open raam, ze lachte en waaide zich koelte toe. Pesca was een van haar bijzondere favorieten, zijn raarste buitenissigheden waren in haar ogen altijd vergeeflijk. Arme, lieve vrouw! Vanaf het ogenblik waarop ze ontdekte dat de kleine professor een diepe en dankbare genegenheid koesterde voor haar zoon, opende ze zonder enige terughoudendheid haar hart voor hem en accepteerde ze al zijn raadselachtige, buitenlandse eigenschappen als vanzelfsprekend, zonder enige moeite te nemen er ook maar één van te begrijpen.
Mijn zuster Sarah, met nog alle voordelen van de jeugd, was merkwaardig genoeg minder inschikkelijk. Ze had alle waardering voor de buitengewone hartelijke gevoelens, maar ze kon hem niet onvoorwaardelijk accepteren, zoals mijn moeder dat terwille van mij deed. Haar Engelse gevoel van wat correct was kwam voortdurend in opstand tegen de ingeboren minachting voor Pesca's uiterlijk vertoon en ze was altijd, min of meer onverbloemd, verbaasd over de ongedwongen omgang van haar moeder met de kleine excentrieke buitenlander. Ik heb bemerkt, niet alleen bij mijn zuster, maar ook bij anderen, dat wij van de jonge generatie lang niet zo hartelijk en impulsief zijn als sommigen van onze ouderen. Steeds zie ik oude mannen een kleur krijgen en opgewonden raken bij het vooruitzicht op een of ander pleziertje dat de rustige aard van hun kalme kleinkinderen niet zou verstoren. Zijn wij, zo vraag ik mij af, net zulke jongens en meisjes van vlees en bloed als onze ouders in hun tijd? Is de grote vooruitgang in het onderwijs soms te ver gegaan, en zijn wij in deze moderne tijd soms al te goed opgevoed?
Zonder te proberen op deze vragen een afdoende antwoord te geven, kan ik vaststellen dat ik mijn moeder en mijn zuster nooit samen in het gezelschap van Pesca zag zonder mijn moeder veruit de jongste vrouw van de twee te vinden. Bij deze gelegenheid bijvoorbeeld, terwijl de oude vrouw hartelijk lachte om de jongensachtige manier waarop wij de kamer binnen rolden, was Sarah bezig om verstoord de scherven op te rapen van een theekopje dat de professor van de tafel had gestoten in zijn haast om mij bij de deur te kunnen ontmoeten.
`Ik weet niet wat er gebeurd zou zijn, Walter,' zei mijn moeder, `als je nog langer was weggebleven. Pesca werd bijna gek van ongeduld en ik van nieuwsgierigheid. De professor heeft fantastisch nieuws meegebracht, dat, naar hij zegt, betrekking heeft op jou, maar hij heeft heel gemeen geweigerd ons ook maar de kleinste aanwijzing te geven voordat zijn vriend Walter zou zijn gearriveerd.'
`Wat vreselijk, het hele servies gaat eraan,' mompelde Sarah in zichzelf, treurend verdiept in de scherven van het gebroken kopje.
Terwijl deze woorden werden gesproken, bracht Pesca, gelukkig en druk doende, zich onbewust van de onherstelbare schade die het aardewerk door zijn toedoen had geleden, een grote leunstoel naar de andere kant van de kamer, zodat hij tegenover ons drieën kwam te staan als een spreker in het openbaar tegenover zijn gehoor. Na de stoel met de rug naar ons toe te hebben gedraaid, sprong hij erop, ging op zijn knieën zitten en sprak zijn kleine gezelschap vanaf zijn geïmproviseerde preekstoel opgewonden toe.
`Nu, mijn goede besten,' begon Pesca (die altijd `goede besten' zei als hij `waarde vrienden' bedoelde), `luister naar mij. Het moment is gekomen dat ik mijn goede nieuws vertel, eindelijk zal ik spreken!'
`Hear, Hear!' zei mijn moeder, die plezier had in het geval.
`Het volgende dat hij zal breken,' fluisterde Sarah, `zal de rugleuning van onze beste leunstoel zijn.'
`Ik ga terug in mijn leven en richt mij tot de edelste van alle schepsels,' ging Pesca door, heftig in mijn richting gebarend over de bovenrand van de stoel, `die mij dood vond op de bodem van de zee (door kramp) en mij naar boven trok; wat zei ik, toen ik weer tot bewustzijn was gekomen en was aangekleed?'
`Veel meer dan echt noodzakelijk was,' zei ik zo terughoudend mogelijk, want de minste aanmoediging in dit verband zou onvermijdelijk de emoties van de professor in een tranenvloed tot uitdrukking brengen.
`Ik zei,' ging Pesca door, `dat mijn leven aan mijn vriend Walter toebehoorde voor de rest van mijn leven en zo is het ook. Ik zei dat ik nooit meer gelukkig zou zijn totdat ik de gelegenheid zou hebben gekregen om voor Walter iets goeds te doen en ik ben nooit tevreden met mezelf geweest tot op deze gezegende dag. Nu,' schreeuwde de enthousiaste man zo hard hij kon, `barst een overvloedig geluk uit alle poriën van mijn huid, zoals transpiratie, want bij mijn geloof, mijn ziel en mijn eer, het "iets goeds" is eindelijk gekomen en er blijft alleen maar over te zeggen: Goed! Goed zo!'
Het is misschien noodzakelijk hier uit te leggen dat Pesca zich erop voorstond een perfecte Engelsman te zijn in taal, kleding, manieren en vrijetijdsbesteding. De weinige alledaagse woorden en zegswijzen die hij had opgepikt, strooide hij door zijn conversatie wanneer ze hem invielen, waarbij hij ze, in zijn liefde voor hun klank en onwetendheid over hun betekenis, veranderde in samenstellingen en dubbele woorden die aaneengevoegd werden alsof ze één woord vormden.
`In de mooie Londense huizen waar ik de taal van mijn geboorteland onderwijs,' zei de professor, haastig overgaande tot zijn lang uitgestelde verklaring zonder verder inleidende woorden, `is er één, heel erg mooi, op het grote plein dat Portland heet. Jullie weten allemaal waar dat is? Ja, ja, natuurlijk, natuurlijk. In het mooie huis, mijn goede besten, woont een deftige familie. Een Mama mooi en dik, drie jonge dames mooi en dik, twee jongeheren mooi en dik en een papa de mooiste en dikste van allemaal, een machtige koopman tot aan zijn nek in het goud, maar omdat hij een kaal hoofd en twee kinnen heeft, niet langer een schoonheid. Nu, let op! Ik onderwijs de sublieme Dante aan de dochters en, ah! Hemel, mijn hemel! Het kan niet in woorden worden uitgedrukt hoe de sublieme Dante de drie jongedames voor raadsels plaatst! Geeft niet, alles op zijn tijd, en hoe meer lessen het voor mij betekent. Nu, let op! Beeld u zich eens in dat ik vandaag zoals gewoonlijk de jongedames les geef. Wij zijn alle vier tezamen diep in de hel van Dante, in de zevende cirkel, maar dat doet er eigenlijk niet toe, want voor deze jongedames mooi en dik zijn alle cirkels gelijk. Maar hoe dan ook, in de zevende cirkel blijven mijn leerlingen steken en ik reciteer om ze weer verder te helpen, leg uit en loop rood aan van zinloos enthousiasme, als het gekraak van schoenen in de gang klinkt en de gouden Papa binnenkomt, de machtige koopman met het kale hoofd en de twee kinnen. Ha! Mijn goede besten! Ik ben nu dichter bij de kern van de zaak dan jullie denken. Zijn jullie tot dusver geduldig geweest? Of hebben jullie tegen jezelf gezegd: Allemachtig, machtig, wat heeft die Pesca een lange adem vanavond?'
Wij verklaarden dat wij hevig geïnteresseerd waren. De professor ging verder:
`In zijn hand houdt de gouden Papa een brief, en na zich te hebben verontschuldigd voor het feit dat hij ons in onze helse bezigheden stoort met alledaagse, aardse en huiselijke aangelegenheden, richt hij zich tot de jongedames en begint, zoals jullie Engelsen alles wat je in deze wereld te zeggen hebt, met een grote O. "O, mijn liefsten," zegt de machtige koopman. "Ik heb hier een brief van mijn vriend Mr. ..." (De naam is mij ontschoten, maar dat geeft niet, daar komen we nog wel op, ja, ja, zeker, zeker). De Papa zegt dus: "Ik heb een brief gekregen van mijn vriend, Mr. zo-en-zo, en hij wil dat ik een aanbeveling geef voor een tekenleraar, die naar zijn huis buiten in de provincie moet komen." Mijn Hemel, bewaar me, mijn hemel! Toen ik de gouden Papa dat hoorde zeggen had ik, als ik even groot was geweest als hij, mijn armen om zijn nek geslagen en hem aan mijn hart gedrukt in een innige en dankbare omhelzing. In feite zat ik echter alleen maar te springen op mijn stoel. Ik zat als het ware op dorens en mijn gemoed stond in vuur en vlam, maar ik hield mijn mond en liet Papa doorpraten. "Misschien weten jullie," zegt deze goede man van geld, terwijl hij de brief van zijn vriend tussen zijn gouden vingers en duimen ronddraait, "misschien weten jullie een tekenleraar die ik kan aanbevelen?" De jongedames kijken elkaar aan en zeggen dan, te beginnen met de onmisbare grote O: "O, hemeltje nee, Papa, maar hier is mijnheer Pesca." Bij het horen van mijn naam kan ik me niet langer inhouden, de gedachte aan jullie, mijn goede besten, stijgt als bloed naar mijn hoofd, ik spring van mijn stoel alsof een spijker uit de vloer door de zitting was gegroeid. Ik richt me tot de machtige koopman en ik zeg (op zijn Engels): "Mijnheer, ik ken zo'n man! De beste en meest vooraanstaande tekenleraar van de wereld! Beveel hem vanavond nog aan met de kerende post en stuur hem morgen met zijn hele hebben en houden (weer zo'n Engelse uitdrukking!) met de trein." "Hoho," zegt Papa, "is hij een buitenlander of een Engelsman?" "Engels tot op het merg van zijn botten," antwoord ik. "Degelijk?" vraagt Papa, "Mijnheer," zeg ik (want deze laatste vraag maakt mij woedend en ik ben niet langer vriendelijk tegen hem). "Mijnheer, het onsterfelijke vuur van het genie brandt in het hart van deze Engelsman en, wat meer is, zijn vader had het al voor hem!" "Niet belangrijk," zegt de gouden barbaar van een Papa. "Zijn genie is niet van belang, mijnheer Pesca, wij hebben in dit land geen behoefte aan een genie, tenzij het samengaat met degelijkheid, dan zijn we erg blij om het te hebben, zeer zeker, heel erg blij. Kan Uw vriend getuigschriften tonen, brieven die van zijn karakter spreken?" Achteloos gebaar ik met mijn hand. "Brieven?" vraag ik. "Ha! Hemeltje mijn hemeltje! Nou en of! Pakken brieven en mappen vol getuigschriften, zoveel U maar wilt!" "Eén of twee is genoeg," zegt de rijke en onverstoorbare man. "Laat ze hem naar mij sturen, met zijn naam en adres. En, wacht, wacht even, mijnheer Pesca, voor U naar Uw vriend gaat kunt U beter een briefje meenemen." "Een bankbriefje?" zeg ik verontwaardigd. "Geen bankbriefje alstublieft, voordat mijn vriend het heeft verdiend." "Bankbriefje?" vraagt Papa uiterst verbaasd. "Wie praat er nu over een bankbriefje? Ik bedoel een brief met de condities en een overzicht van wat van hem verwacht wordt. Ga door met Uw les, mijnheer Pesca, en ik zal U het benodigde uittreksel uit de brief van mijn vriend bezorgen." De man van koopmanschap en geld gaat zitten met pen, inkt en papier en ik ga, met de drie jongedames achter mij aan, weer terug in de hel van Dante. De brief is in tien minuten geschreven en de schoenen van Papa verwijderen zich krakend over de gang. Vanaf dat moment, bij mijn eer en geweten, weet ik mij niets meer te herinneren! De heerlijke gedachte dat ik eindelijk de gelegenheid heb kunnen aangrijpen, en dat mijn dienst uit dankbaarheid aan mijn beste vriend ter wereld zo goed als gedaan is, borrelt in mij op en maakt mij dronken. Hoe ik mijn jongedames en mijzelf weer uit de hel heb gekregen, hoe ik daarna mijn andere bezigheden heb gedaan, hoe mijn hapje eten door mijn keel is gegleden, daar weet ik allemaal niet meer van dan de man op de maan. Voor mij is het voldoende dat ik hier ben, met het briefje van de machtige koopman in mijn hand, levensgroot, heet als vuur, gelukkig als een vorst. Ha! Ha! Ha! Geweldig, geweldig, geweldig, ongelooflijk geweldig!' De professor zwaaide daarbij met het briefje boven zijn hoofd en beëindigde zijn lange en luidruchtige verhaal met zijn schrille Italiaanse parodie op een Engelse juichkreet.
Zodra hij klaar was, stond mijn moeder op met rode wangen en fonkelende ogen. Ze nam vol genegenheid de kleine man bij beide handen.
`Mijn lieve, goede Pesca,' zei ze. `Ik heb nooit getwijfeld aan je oprechte genegenheid voor Walter, maar nu ben ik er meer dan ooit van overtuigd!'
`Ik ben het ermee eens dat wij vanwege Walter zeer veel verplicht zijn aan professor Pesca,' voegde Sarah eraan toe. Ze stond half op terwijl ze sprak, alsof ze op haar beurt ook naar de leunstoel toe wilde, maar toen ze zag dat Pesca snel mijn moeders hand kuste, keek ze ernstig en ging weer zitten. `Als die familiaire man mijn moeder al zo behandelt, hoe zal hij mij dan behandelen?' Gezichten vertellen soms de waarheid, en zo was ongetwijfeld de gedachte van Sarah toen ze weer ging zitten.
Alhoewel ikzelf dankbaar was voor de goede bedoeling van de beweegredenen van Pesca, was mijn stemming toch niet zo opgewonden als ze zou moeten zijn bij dit vooruitzicht op een toekomstige betrekking. Toen de professor klaar was met de hand van mijn moeder en ik hem warm bedankt had voor zijn tussenkomst in mijn belang, vroeg ik hem een blik te mogen werpen op de brief met de voorwaarden die zijn achtenswaardige werkgever had opgesteld om door mij te worden bezien.
Pesca overhandigde mij het stuk met een triomfantelijk gebaar van zijn hand.
`Lees,' zei de kleine man plechtig. `Ik beloof je, vriend: het geschrift van de gouden Papa spreekt met trompetgeschal voor zichzelf.'
De brief met de voorwaarden was in ieder geval eenvoudig, duidelijk en begrijpelijk. Het gaf mij de volgende inlichtingen:
Ten eerste, dat Frederick Fairlie, Esquire, van Limmeridge House in Cumberland, de diensten zocht van een door en door bekwame tekenleraar voor een periode van zeker vier maanden.
Ten tweede, dat de taak die de leraar zou moeten uitvoeren een tweeledige zou zijn. Hij zou belast zijn met het onderricht aan twee jonge meisjes in de kunst van het schilderen met waterverf en zijn vrije tijd daarna moeten besteden aan het restaureren en inlijsten van een waardevolle verzameling tekeningen, die in staat van volledige verwaarlozing waren geraakt.
Ten derde, dat de beloning voor degene die de taak op zich zou nemen en behoorlijk zou uitvoeren, vier guineas per week zou bedragen, en dat hij in Limmeridge House zou worden behandeld als gast.
Ten vierde tenslotte, dat niemand naar de functie behoefde te solliciteren als hij niet de meest onvoorwaardelijke getuigschriften zou kunnen overleggen omtrent zijn karakter en zijn bekwaamheid. De getuigschriften zouden gezonden moeten worden aan de vriend van Mr. Fairlie in Londen, die volmacht had om alles te regelen. De instructies werden besloten met de naam en adres van Pescas werkgever in Portland Place en daarmee eindigde de brief, oftewel het memorandum.


Naar de MKW-beginpagina