De eerste twee hoofdstukken van G.K. Chesterton: De man die Donderdag was
Vertaald uit het Engels door Joop Wigman


1 De twee dichters van Saffron Park

 

 

Het voorstadje van Londen, Saffron Park, lag aan de kant van de stad waar de zon onderging, en was rood en onregelmatig als een wolk van een zonsondergang. Het was volledig opgetrokken uit lichtkleurige baksteen; het silhouet was bizar en zelfs het stratenplan was een warboel. Het was destijds een opwelling geweest van een bouwspeculant met een vage artistieke inslag die zijn architectuur soms als Elizabethaans en soms als Queen Anne beschreef, kennelijk in de veronderstelling dat het in beide gevallen dezelfde vorstin betrof. Enigszins terecht werd het omschreven als een artistieke kolonie, hoewel er nog nooit enig aanwijsbaar kunstwerk was voortgebracht. En hoewel zijn aanspraken een intellectueel centrum te zijn lichtelijk overdreven genoemd moesten worden, waren zijn aanspraken een plezierig oord te zijn werkelijk onbetwistbaar. De vreemdeling die de vreemde rode huizen voor het eerst zag, moest zich wel afvragen hoe bijzonder vreemd gevormd de mensen moesten zijn die er in pasten; en als hij die mensen dan later ontmoette werd hij daarin niet teleurgesteld. Het oord was niet alleen plezierig maar zelfs perfect, mits je het niet als een zinsbegoocheling maar eerder als droom beschouwde. Ook al konden de bewoners geen artiesten genoemd worden, dan nog was het geheel artistiek. Die jongeman daar met dat lange kastanjebruine haar en die brutale oogopslag was niet echt een dichter, maar hij was beslist een gedicht. Die oude man daar met die wilde witte baard en die wilde witte hoed, die eerbiedwaardige charlatan, was niet echt een filosoof, maar hij had minstens anderen aan het denken gezet. Die wetenschappelijk ogende man daar met dat kale eivormige hoofd en die blote vogelnek had echt geen recht op de wetenschappelijke air die hij zich aanmatigde. Hij had op het terrein van de biologie niets nieuws ontdekt, maar welk biologisch schepsel had hij beter kunnen ontdekken dan zichzelf? Zó en alleen zó moest men dat oord bezien, niet zozeer als een kunstenaarsatelier, maar als een teer maar voltooid kunstwerk. Iemand die in deze sfeer terecht kwam, voelde zich alsof hij in een blijspel terecht was gekomen.

Heel speciaal daalde deze aantrekkelijke onwerkelijkheid over het plaatsje neer als de avond viel en de buitensporige daken afstaken tegen het laatste avondgloren en heel het dwaze oord op zichzelf leek te staan als een overdrijvende wolk. En dat gold nog meer voor de vele avonden met buurtfeestjes, als de tuintjes meestal verlicht werden en de papieren lantaarns in de bomen hingen te glimmen als woest en monsterachtig fruit. En dat was weer in het bijzonder het geval geweest op een avond, nog steeds vagelijk levend in de herinnering van het plaatsje, toen de dichter met het kastanjekleurige haar de held was. Het was zeker niet de enige avond waarop hij de held was. Vele avonden konden degenen die langs zijn tuin liepen horen hoe hij met hoge, belerende stem de les las aan mannen maar vooral aan vrouwen. De houding van die vrouwen was in zulke gevallen werkelijk een van de ongerijmdheden van dat oord. De meeste vrouwen waren van een soort dat men op een of andere manier geëmancipeerd noemt en dat enige bezwaren koesterde tegen de mannelijke suprematie. Toch zouden die moderne vrouwen een man altijd het compliment maken waar een gewone vrouw nooit aan zou denken, namelijk te luisteren wanneer hij sprak. En Mr. Lucian Gregory, de roodharige dichter, was tot op zekere hoogte inderdaad een man om naar te luisteren, zelfs al zou men alleen maar lachen zodra hij was uitgesproken. Hij verdedigde het oude liedje van de wetteloosheid van de kunst en de kunst van de wetteloosheid met een zekere brutale frisheid die minstens voor een ogenblik leuk was. Hij werd daarbij enigszins geholpen door zijn markante, grappige verschijning, die hij, zoals dat heet, uitbuitte voor wat hij waard was. Zijn donkerrode haar met de scheiding in het midden was precies dat van een vrouw, met lange krullen als bij een maagd op een preraphaëlitisch schilderij. Binnen dat bijna heilige ovaal was daar echter opeens zijn brede en brutale gezicht, de kin minachtend vooruitgestoken. Dit geheel prikkelde en beangstigde tegelijkertijd de zenuwen van de neurotische inwoners. Hij zag eruit als een wandelende godslastering, een mengsel van engel en aap.

Die speciale avond, als hij niet vanwege iets anders herinnerd zal worden, zal in dat oord herinnerd worden door zijn vreemde zonsondergang. Het leek wel het einde van de wereld. Heel de hemel scheen bedolven onder een nogal beweeglijke en tastbare verentooi; je moest eigenlijk spreken van een lucht vol veren, veren die bijna je gezicht streelden. In een groot deel van het zwerk waren ze grijs met de vreemdste violette, paarse en onnatuurlijk rose of zachtgroene tinten; maar meer naar het westen viel het geheel niet meer te beschrijven, daar was het transparant en hartstochtelijk en de laatste veren bedekten er de zon alsof ze te mooi was om gezien te worden. Alles lag zo dicht op de aarde alsof het niets anders wilde dan een verschrikkelijk geheim vertellen. Het firmament zelf leek een geheim te zijn. Het gaf uitdrukking aan die schitterende beperktheid die de ziel is van locale trots. De hemel leek klein.

Ik denk dat er wel enkele inwoners zijn die zich die avond alleen maar herinneren vanwege zijn drukkende atmosfeer. Anderen zullen hem zich herinneren omdat het de avond was waarop de tweede dichter van Saffron Park voor het eerst in dat oord verscheen. Lange tijd had de roodharige revolutionair zonder rivaal geheerst, maar op de avond van de zonsondergang kwam plotseling een einde aan die alleenheerschappij. De nieuwe dichter, die zich voorstelde als Gabriel Syme, was op het oog een heel zachtaardige sterveling met een blonde, puntige baard en flets, geel haar. Op den duur groeide echter de indruk dat hij minder bescheiden was dan hij er uitzag. Hij markeerde zijn komst door met de gevestigde dichter Gregory van mening te verschillen over alles wat het wezen van de poëzie betrof. Hij vertelde dat hij, Syme, een dichter van de wet en de orde was; ja dat hij zelfs een dichter van het fatsoen was. Allen in Saffron Park bekeken hem dan ook alsof hij zojuist uit die onmogelijk lucht was komen vallen.

Het was Mr. Lucian Gregory, de anarchistische dichter, die beide gebeurtenissen met elkaar in verband bracht.

‘Het is heel goed mogelijk,’ zei hij op zijn abrupte, lyrische wijze, ‘het is heel goed mogelijk dat tijdens zo’n avond van wolken en wrede kleuren als deze, zich op aarde zoiets wonderbaarlijks aandient als een fatsoenlijk dichter. Jij zegt dat je een dichter van de wet bent; ik zeg dat je een contradictio in terminis bent. Ik ben alleen maar verbaasd dat er geen kometen en aardbevingen waren op de avond dat je hier in de tuin verscheen.’

De man met de zachte blauwe ogen en de bleke puntbaard liet de donderpreek met een zekere gelaten ernst over zich heen komen. Het derde lid van de groep, de zuster van Gregory, Rosamond, die hetzelfde haar als haar broer had maar daaronder een vriendelijker gezicht, lachte met een mengsel van bewondering en afkeuring dat ze gewoonlijk reserveerde voor het familieorakel.

Goed geluimd hervatte Gregory op hoogdravende toon zijn betoog.

‘Een kunstenaar is identiek aan een anarchist,’ riep hij uit. ‘Je mag die woorden altijd met elkaar verwisselen. Een anarchist is een kunstenaar. De man die bommen gooit is een kunstenaar omdat hij boven alles één groot moment verkiest. Hij begrijpt hoeveel een enkele lichtflits, een enkele donderslag meer waard is dan de alledaagse lichamen van een paar vormeloze politieagenten. Een kunstenaar negeert alle overheden en schaft alle conventies af. De dichter verheugt zich enkel en alleen over wanorde. Als dat niet zo was, zou de meest poëtische zaak in de wereld de Metro zijn.’

‘Dat is ook zo,’ zei Mr. Syme.

‘Nonsens,’ zei Gregory, die zeer redelijk was wanneer een ander een paradox te berde bracht. ‘Waarom zien alle kantoorbedienden en werklui in de trein er zo triest en moe, zo bijzonder triest en moe uit? Ik zal het je vertellen. Het is omdat ze weten dat alles in orde is met de trein. Het is omdat ze weten dat, als ze een kaartje gekocht hebben voor een bepaald station, de trein dat station ook aan zal doen. Het is omdat ze weten dat na het passeren van Sloane Square het volgende station Victoria zal zijn, en geen ander dan Victoria. Oh, hoe geweldig zouden ze het vinden; oh, hoe zouden hun ogen stralen als sterren en hun zielen zich weer in het Paradijs wanen, als het volgende station op onverklaarbare wijze Baker Street zou blijken te zijn!’

‘Jij bent juist degene die onpoëtisch is,’ antwoordde de dichter Syme. ‘Als het waar is wat je van de kantoorlui zegt, kunnen ze alleen maar net zo prozaïsch zijn als jouw poëzie. Het is iets zeldzaams en bijzonders als we het doel raken; het ligt meer voor de hand het te missen. We vinden het geweldig als iemand met een in het wilde weg afgeschoten pijl een ver weg vliegende vogel raakt. Is het dan ook niet geweldig als iemand met een woeste machine een ver weg gelegen station bereikt? Chaos is saai, want in een chaos kan de trein overal naar toe, naar Baker Street of naar Bagdad. Maar een mens is een magiër, en heel zijn magie ligt hierin dat hij "Victoria" zegt en zie: het wordt Victoria! Nee, hou jij je maar bij je poëzie en je proza-boeken, en laat mij met tranen in mijn ogen het spoorboekje lezen. Neem jij maar Byron, die de nederlagen van de mensen herdenkt, en geef mij Bradshaw, de maker van het spoorboekje, die de overwinningen herdenkt. Geef mij maar Bradshaw, zeg ik je!’

‘Moet je niet eens gaan?’ vroeg Gregory sarcastisch.

‘Laat me je vertellen,’ ging Syme hartstochtelijk verder, ‘dat elke keer als een trein arriveert, ik het gevoel heb dat hij vele tegenslagen overwonnen heeft en dat de mens een overwinning op de chaos heeft behaald. Jij zegt minachtend dat wanneer iemand Sloane Street heeft verlaten, hij niet anders dan in Victoria kan aankomen. Ik zeg dat een mens in plaats daarvan duizend andere dingen had kunnen doen, en dat elke keer dat ik daar daadwerkelijk aankom ik het gevoel heb ternauwernood ontsnapt te zijn. Als ik de conducteur het woord "Victoria" hoor roepen is dat geen kreet zonder betekenis. Het is voor mij de schreeuw van een heraut die de overwinning uitroept. Het is voor mij inderdaad "Victoria", de overwinning van de mensheid.’

Gregory schudde zijn roodharig hoofd met een vage, droeve glimlach.

‘Maar zelfs dan,’ zei hij, ‘stellen wij dichters nog altijd de vraag: "En wat is dan dat Victoria wanneer je er bent aangekomen?" Jij denkt dat Victoria als het nieuwe Jeruzalem is. Wij weten dat het nieuwe Jeruzalem er alleen maar als Victoria zal uitzien. Ja, de dichter zal zelfs in de straten van de hemel ontevreden zijn. De dichter is altijd opstandig.’

‘Daar heb je het weer,’ zei Syme geïrriteerd. ‘Wat is er poëtisch aan opstandig zijn? Je kunt net zo goed zeggen dat het poëtisch is om zeeziek te zijn. Ziek zijn is opstandig. Ziek zijn en rebelleren kan in sommige wanhopige gevallen de juiste oplossing zijn, maar ik mag een ons wegen als ik kan inzien waarom ze poëtisch zouden zijn. Van revolutie draait mijn maag om, ik word er misselijk van.’

Het meisje knipperde even met haar ogen bij dat onaangename woord, maar Syme was te opgewonden om aandacht aan haar te schenken.

‘Het zijn de dingen die goed gaan,’ riep hij uit, ‘die poëtisch zijn! Onze spijsvertering die ongestoord en stilletjes zijn werk doet is het fundament van alle poëzie. Ja, het meest poëtische, poëtischer dan de bloemen, poëtischer dan de sterren, het meest poëtische in de wereld is niet ziek zijn.’

‘Werkelijk,’ zei Gregory hautain, ‘de voorbeelden die je kiest...’

‘Neem me niet kwalijk,’ zei Syme grimmig, ‘ik vergat dat we alle conventies hadden afgeschaft.’

Voor de eerste keer verscheen er een rode vlek op Gregory’s voorhoofd.

‘Je verwacht toch niet dat ik op dit grasveld een maatschappelijke revolutie tot stand breng?’ zei hij.

Syme keek hem recht in de ogen en glimlachte vriendelijk.

‘Nee, dat doe ik niet,’ zei hij, ‘maar ik neem aan dat wanneer je het echt zou menen met je anarchisme, jij het juist wel zou doen.’

Gregory’s grote ronde ogen knipperden plotseling als die van een boze leeuw, en men kon zich bijna inbeelden dat zijn rode manen overeind gingen staan.

‘Denk jij soms,’ zei hij met een gevaarlijke stem, ‘dat ik niet serieus zou zijn met mijn anarchisme?’

‘Hoe bedoel je?’ zei Syme.

‘Meen ik het niet serieus met mijn anarchisme?’ schreeuwde Gregory met gebalde vuisten.

‘Mijn beste kerel!’ zei Syme en hij wandelde weg.

Verbaasd, maar met een merkwaardig genoegen bemerkte hij dat Rosamond nog steeds in zijn gezelschap verkeerde.

‘Mr. Syme,’ vroeg ze, ‘mensen die zo praten als u en mijn broer, menen die meestal wat ze zeggen? Meent u nu wat u zegt?’

Syme glimlachte.

‘Doet u dat?’ vroeg hij.

‘Wat bedoelt u daarmee?’ vroeg het meisje met ernstige blik.

‘Mijn beste Miss Gregory,’ zei Syme vriendelijk, ‘er zijn vele vormen van oprechtheid en onoprechtheid. Wanneer u "dank u wel" zegt als u het zoutvaatje krijgt aangereikt, meent u dan werkelijk wat u zegt? Nee. Wanneer u zegt "de wereld is rond", meent u dan werkelijk wat u zegt? Nee, het is wel waar, maar dat bedoelt u niet te zeggen. Het gebeurt soms dat een man als uw broer iets in zijn hoofd krijgt dat hij werkelijk meent. Dat kan een halve waarheid zijn of maar een kwart of tiende gedeelte ervan; maar dan zal hij meer zeggen dan hij meent, enkel op grond van zijn overtuiging.’

Ze keek hem onbewogen aan; haar gezicht was ernstig en open, er viel de schaduw over van die onberedeneerde verantwoordelijkheid die zelfs de meest frivole vrouwen eigen is, de moederlijke zorg die zo oud is als de wereld.

‘Is hij dan echt een anarchist?’ vroeg ze.

‘Alleen maar in de zin die ik bedoel.’ zei Symne, ‘of als u dat liever hoort, in die on-zin.’

Ze fronste haar brede wenkbrauwen en zei plotseling:

‘Hij zal toch geen bommen gooien of iets dergelijks?’

Syme begon luid te lachen, wat niet in verhouding stond tot zijn kleine, wat dandy-achtige gestalte.

‘Goeie God, nee!’ zei hij. ‘Dat moet anoniem gebeuren.’

Hierop verscheen er een glimlach om haar mondhoeken en dacht ze met evenveel genoegen aan Gregory’s dwaasheid als aan zijn veiligheid.

Syme wandelde met haar naar een bank in de hoek van de tuin en ging door met het ventileren van zijn mening, want hij was een eerlijk mens en ondanks al zijn oppervlakkig gedoe in wezen ook een nederig mens. Het is altijd de nederige mens die teveel praat; een trots mens houdt zichzelf in bedwang. Fel en overdreven brak hij een lans voor het fatsoen. Hij werd hartstochtelijk in zijn lofprijzingen van orde en correctheid. De hele tijd hing er een geur van seringen om hem heen. Op zeker moment hoorde hij zwakjes en heel ver weg een straatorgel spelen, en het leek hem dat zijn stoutmoedige woorden zich bewogen op een melodie die niet van deze wereld was.

Een paar minuten lang sprak hij met het meisje en keek naar haar rode haar en haar belangstellende gezicht; toen stond hij op, want hij vond dat men in een gezelschap hoorde te rouleren. Tot zijn verbazing trof hij de tuin leeg aan. Iedereen was al lang vertrokken, en nadat hij zich haastig had verontschuldigd ging hij zelf ook weg. Hij vertrok met een champagne-achtig gevoel in zijn hoofd dat hij achteraf niet kon verklaren. In de woeste gebeurtenissen die zouden volgen, zou dit meisje geen enkele rol spelen, hij zou haar niet meer zien totdat het hele verhaal afgelopen was. En toch, op een of andere onverklaarbare manier, kwam ze telkens terug in al zijn verdere dwaze avonturen, als een thema in een muzikale compositie, en de glans van haar uitzonderlijke haar liep als een rode draad door de duistere avonturen die hem te wachten stonden. Wat zou volgen was zo onwaarschijnlijk dat het net zo goed een droom had kunnen zijn.

Toen Syme in het licht van de sterren de straat opging, leek die op het eerste gezicht verlaten. Op een of andere vreemde manier realiseerde hij zich dat het eerder een levende stilte was dan een dode. Pal voor de deur stond een straatlantaarn die zijn schijnsel wierp over de bladeren van de boom die over de muur achter hem hing. Op ongeveer een halve meter van die lantaarn stond een gestalte, stil en bewegingloos als de lantaarn zelf. De grote hoed en lange pandjesjas waren zwart, en het in de schaduw gehulde gezicht was bijna net zo zwart. Enkel een vurige haarlok waar het licht op viel en ook iets agressiefs in de houding verrieden dat het de dichter Gregory was. Hij had iets van een gemaskerde desperado die met het zwaard in zijn hand zijn vijand stond op te wachten.

Hij bracht wat aarzelend een groet, die Syme nogal formeel beantwoordde.

‘Ik stond op je te wachten,’ zei Gregory. ‘Kan ik je even spreken?’

‘Jazeker. Waarover?’ vroeg Syme enigszins verbaasd.

Gregory sloeg met zijn wandelstok tegen de lantaarnpaal en daarna tegen de boom.

‘Hierover en daarover,’ riep hij uit, ‘over orde en over anarchie. Hier heb je jouw geliefde orde, in de vorm van de slanke ijzeren lantaarn, lelijk en kaal; en dat daar is de anarchie, rijk, levend, zichzelf voortplantend; dat is anarchie, schitterend in groen en goud.’

‘Niettemin,’ antwoordde Syme geduldig, ‘zie je op dit moment de boom in het schijnsel van de lantaarn, maar ik vraag me af of je ooit de lantaarn zult zien in het schijnsel van de boom.’ En na een ogenblik sprak hij verder: ‘Maar mag ik vragen of je hier alleen maar in het donker stond te wachten om onze discussie voort te zetten?’

‘Nee!’ schreeuwde Gregory met een stem die door heel de straat galmde. ‘Ik stond hier nier niet om de discussie voort te zetten, maar om er voor eens en altijd een eind aan te maken.’

Er viel weer een stilte en Syme, die er overigens niets van begreep, luisterde toch instinctief of er nog iets zinnigs zou komen. Gregory hervatte met minzame stem en een nogal verbijsterende glimlach.

‘Mr. Syme,’ zei hij, ‘vanavond ben je erin geslaagd iets opmerkelijks te doen. Je hebt datgene met me gedaan wat nog niet één uit een vrouw geboren mens ooit gelukt is.’

‘Werkelijk?’

‘Overigens herinner ik me nu,’ ging Gregory nadenkend verder, ‘dat één ander persoon er ooit in slaagde. De kapitein van een veerbootje in Southend, als ik me goed herinner. Je hebt me kwaad gemaakt!’

‘Dat spijt me heel erg,’ antwoordde Syme serieus.

‘Ik ben bang dat mijn boosheid en jouw belediging te ernstig zijn om met een verontschuldiging ongedaan te worden gemaakt,’ zei Gregory uiterst kalm. Ook een duel zal het niet ongedaan kunnen maken. Ook als ik je doodsloeg zou ik het niet ongedaan kunnen maken. Er is maar één manier waarop die belediging uitgewist kan worden, en die manier heb ik gekozen. Ik zal met mogelijke opoffering van mijn eer en mijn leven bewijzen dat je ongelijk had met wat je gezegd hebt.’

‘Met wat ik gezegd heb?’

‘Je zei dat ik het niet ernstig meende met mijn anarchisme.’

‘Er zijn verschillende graden van ernst,’ antwoordde Syme. ‘Ik heb er nooit aan getwijfeld dat je in die zin volkomen oprecht was, dat je het echt de moeite waard vond wat je zei en dat je van mening was dat een paradox de mensen attent kon maken op een in vergetelheid geraakte waarheid.’

Gregory staarde hem strak en pijnlijk aan.

‘En in geen enkele andere betekenis,’ vroeg hij, ‘neem je me serieus? Je denkt dat ik een amateur ben die zich nu en dan een waarheid laat ontvallen? Je bent niet van mening dat ik in een diepere en dodelijker zin serieus ben?’

Syme sloeg met zijn wandelstok hard op de stenen van de straat.

‘Serieus?’ riep hij uit. ‘Goeie God! Is deze straat serieus? Zijn deze lampionnetjes serieus? Is dit hele gedoe serieus? Men komt hier en praat een hoop onzin, soms misschien ook wel eens iets zinnigs, maar ik zou geen hoge pet op hebben van een man die in zijn leven niet iets achter de hand hield dat serieuzer was dan al zijn geklets; iets serieuzers, of het nu religie is of alleen maar drank.’

‘Goed, zei Gregory terwijl zijn gezicht betrok. ‘Je zult iets serieuzers zien dan drank of religie.’

Syme bleef met zijn gebruikelijke minzaamheid staan wachten tot Gregory zijn mond weer zou openen.

‘Je had het zojuist over religie. Ben jij inderdaad gelovig?

‘Ach,’ zei Syme met een stralende glimlach, ‘we zijn tegenwoordig allemaal katholiek.’

‘Mag ik je dan vragen om te zweren, bij de goden of heiligen die bij je religie horen, dat je geen enkele zoon van Adam, en zeker de politie niet, zult onthullen wat ik je nu ga vertellen? Zul je dat zweren? Als je die enorme zelfverloochening op je wilt nemen, als je ermee akkoord gaat je ziel te belasten met een belofte die je nooit had mogen doen, en met een wetenschap waarvan je nooit zou hebben mogen dromen, beloof ik je als tegenprestatie...’

‘Je belooft me een tegenprestatie?’ vroeg Syme toen de ander even zweeg.

‘Ik beloof je een heel onderhoudende avond.’

Syme zette plotseling zijn hoed af.

‘Je aanbod,’ zei hij, ‘is veel te dwaas om afgewezen te worden. Jij zegt dat een dichter altijd een anarchist is. Ik ben het daar niet mee eens, maar ik hoop wel dat hij op zijn minst sportief is. Laat me hier en nu als een christen zweren, en als een goede vriend en mede-artiest beloven, dat ik niets aan de politie zal rapporteren. Maar alle gekheid op een stokje, vertel op, wat is het?’

‘Ik denk,’ zei Gregory zonder erop in te gaan, ‘dat we een rijtuig moeten roepen.’

Hij floot tweemaal en een fraai rijtuigje kwam ratelend de straat ingereden. Het tweetal stapte zwijgend in. Gregory noemde het adres van een obscure kroeg op de Chiswick-oever van de rivier. Het rijtuig ging snel op weg, en zo verlieten deze twee fantasten hun fantastische stad.

 

 

2 Het geheim van Gabriel Syme

 

Het rijtuig stopte voor een bijzonder armzalig en smerig uitziend kroegje, waarin Gregory zijn metgezel haastig binnenloodste. Ze gingen zitten aan een houten tafel vol vlekken, op een houten poot. De ruimte was zo klein en donker, dat van de aangeroepen bediende weinig meer te zien was dan een vage en duistere indruk van iets omvangrijks met een baard.

‘Wil je wat eten?’ vroeg Gregory beleefd. ‘De paté de foie gras is niet best hier, maar het wild kan ik je aanbevelen.’

Syme hoorde de opmerking aan zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken, in de veronderstelling dat het een grapje was. In die geest zei hij dan ook met welopgevoede onverschilligheid: ‘Oh, breng mij maar wat kreeftmayonaise.’

Tot zijn onbeschrijflijke verbazing zei de man enkel: ‘Zoals u wilt, mijnheer.’ En hij vertrok, kennelijk om het te halen.

‘Wat wil je drinken?’ vroeg Gregory vervolgens op dezelfde onverschillige doch verontschuldigende toon. ‘Ik neem zelf alleen maar een Crême de menthe, ik heb namelijk al gegeten. De champagne is echter beslist te vertrouwen. Sta me toe je met minstens een halve fles Pommery te laten beginnen.’

‘Dank je!’ zei de bewegingsloze Syme. ‘Je bent erg gul.’

Zijn verdere pogingen om een gesprek te beginnen, enigszins chaotisch, werden uiteindelijk afgekapt toen als een donderslag bij heldere hemel de kreeft op tafel verscheen. Syme proefde ervan en vond hem bijzonder goed. Vervolgens begon hij met grote snelheid en smaak te eten.

‘Vergeef me als ik er nogal zichtbaar van geniet,’ zei hij glimlachend tegen Gregory. ‘Ik heb niet vaak het geluk een droom als deze te hebben. Het is nieuw voor mij dat een nachtmerrie aanleiding is voor een bord kreeft. Meestal is het andersom.’

‘Je slaapt echt niet, dat verzeker ik je,’ zei Gregory. ‘Integendeel, je staat vlak voor het meest reeële en opwindende ogenblik van je bestaan. Ah, daar is je champagne. Ik geef toe dat er, laten we zeggen, een kleine tegenstelling kan bestaan tussen het interieur van dit voortreffelijke hotel en zijn eenvoudige en pretentieloze buitenkant. Maar dat is enkel onze bescheidenheid. Wij zijn de meest bescheiden mensen ter wereld.’

‘En wie zijn wij dan wel? vroeg Syme terwijl hij zijn glas leegdronk.

‘Oh, dat is heel eenvoudig,’ antwoordde Gregory. ‘Wij zijn de serieuze anarchisten waarin jij niet gelooft.’

‘Nou,’ zei Syme kortaf, ‘jullie zorgen in ieder geval goed voor jezelf wat drank betreft!’

‘Ja, wij nemen alles serieus,’ antwoordde Gregory.

Waaraan hij na een pauze toevoegde:

‘Als deze tafel over enkele ogenblikken begint te draaien, wijt dat dan niet aan de hoeveelheid champagne die je hebt gedronken. Ik zou niet willen dat je onrechtvaardig was ten opzichte van jezelf.’

‘Wel, als ik niet dronken ben dan ben ik gek,’ antwoordde Syme doodkalm. ‘Maar ik neem aan dat ik me mag gedragen als heer, onverschillig de toestand waarin ik me bevind. Mag ik roken?’

‘Jazeker,’ zei Gregory en haalde een sigarenkoker tevoorschijn, ‘neem er een van mij.’

Syme pakte de sigaar aan, knipte het topje eraf met een sigarenknipper uit zijn vestzakje, nam hem in zijn mond, stak hem langzaam aan en blies een lange rookwolk uit. Het sierde hem niet weinig dat hij deze rite met grote zelfbeheersing uitvoerde, want hij was er nauwelijks mee begonnen of de tafel waaraan hij zat begon te draaien; eerst langzaam en daarna snel, als in een krankzinnige séance.

‘Trek je er maar niets van aan,’ zei Gregory, ‘het is een soort schroef.’

‘Inderdaad,’ zei Syme rustig, ‘een soort schroef. Hoe eenvoudig!’

Het volgende ogenblik steeg de rook van zijn sigaar, die tot dan toe slingerend in de ruimte had gehangen, recht omhoog als uit een fabriekspijp, en beiden schoten met stoel en tafel dwars door de vloer heen, alsof de aarde ze verzwolg. Ze ratelden door een soort schoorsteen naar beneden met de snelheid van een losgeslagen lift en kwamen met een bons op de bodem terecht. Maar toen Gregory een paar deuren opengooide en een rood onderaards licht binnenliet, zat Syme nog steeds kalm te roken met zijn benen over elkaar geslagen; hij had geen spier van zijn gezicht vertrokken.

Gregory ging hem voor door een lange gewelfde gang waar aan het eind een rood licht scheen. Het was een enorme dieprode lantaarn, bijna zo groot als een open haard en bevestigd boven een kleine, maar zware ijzeren deur. In de deur was een soort luikje of traliewerk waarop Gregory vijf keer klopte. Een zware stem met een buitenlands accent vroeg wie hij was. Hierop gaf hij het meer of minder onverwachte antwoord: ‘Mr. Joseph Chamberlain’. Er kwam beweging in de zware schanieren; het was duidelijk een wachtwoord geweest. Achter de deur glom de gang alsof hij bekleed was met een stalen traliewerk. Toen hij beter keek, zag Syme dat het glimmende patroon in werkelijkheid rijen en rijen geweren en pistolen waren, kriskras door elkaar opgehangen.

‘Ik moet je excuses vragen voor al deze formaliteiten,’ zei Gregory, ‘we moeten hier erg streng zijn.’

‘Oh, je hoeft je niet te verontschuldigen,’ zei Syme. ‘Ik ken je hartstocht voor wetten en regels,’ en hij stapte de gang met de stalen wapens aan de muren binnen. Met zijn lange blonde haar en zijn fatterige pak leek hij terwijl hij door die glimmende laan van de dood liep een uitzonderlijk frêle en fantasierijke gestalte.

Ze gingen verscheidene andere gangen door en kwamen ten slotte in een vreemde stalen kamer met gebogen muren, bijna bolrond van vorm, die door rijen banken echter het aanzien had van een collegezaal. Er waren in deze zaal geen geweren of pistolen, maar overal aan de muren hingen nog twijfelachtiger en schrikaanjagender vormen die eruit zagen als bollen van stalen planten of eieren van stalen vogels. Het waren bommen. De kamer zelf leek trouwens op de binnenkant van een bom. Syme tikte tegen de muur de as van zijn sigaar af en ging naar binnen.

‘En nu, mijn beste Mr. Syme,’ zei Gregory terwijl hij breeduit plaatsnam op de bank onder de grootste bom, ‘nu we gezellig bij elkaar zijn, moeten we eens serieus praten. Er bestaan geen woorden die kunnen verklaren waarom ik je hier gebracht heb. Het was een van die onverklaarbare impulsen, zoals van een rots springen of verliefd worden. Laat het voldoende zijn te zeggen dat je een onuitstaanbare, irritante kerel was, en eerlijk gezegd ben je dat nog steeds. Ik zou wel twintig beloftes tot geheimhouding willen breken om te mogen horen hoe jij een toontje lager zingt. De arrogantie waarmee jij een sigaar aansteekt zou een priester zijn biechtgeheim doen vergeten. Welnu, je zei zeker te weten dat ik geen serieuze anarchist zou zijn. Maakt dit hier soms geen serieuze indruk?’

‘Er lijkt inderdaad een of andere bedoeling te schuilen achter al deze vrolijkheid,’ gaf Syme toe, ‘maar mag ik je een tweetal vragen stellen? Je hoeft niet bang te zijn mij inlichtingen te verschaffen, want zoals je je zult herinneren heb je mij wijselijk de belofte ontlokt niets aan de politie te vertellen, een belofte die ik zeker zal nakomen. Het is daarom meer uit nieuwsgierigheid dat ik mijn vragen stel. Ten eerste, wat is de bedoeling van dit alles? Wat is jullie doel? Wil je een eind maken aan de regering?’

‘Een eind maken aan God!’ zei Gregory met de ogen van een fanaat. ‘Wij willen niet enkel een paar tirannieke opvattingen en politievoorschriften afschaffen; dat soort anarchisme bestaat wel, maar is meer het werk van Non-conformisten. Wij daarentegen graven dieper en zullen je nog hoger de lucht in blazen. Wij wensen het bestaan te ontkennen van al die willekeurige verschillen tussen deugd en ondeugd, tussen eer en verraad, die de gewone rebellen wel erkennen. De dwaze romantici van de Franse Revolutie spraken over de Rechten van de Mens! Wij haten rechten en wij haten onrechten. Wij hebben recht en onrecht afgeschaft.’

‘En rechts en links,’ zei Syme enthousiast. ‘Ik hoop dat jullie die ook afschaffen, want daar heb ik veel meer moeite mee.’

‘Je had het over een tweede vraag,’ zei Gregory snel.

‘Graag,’ hernam Syme. ‘In al jullie daden en plaatsen van samenkomst zit iets van een wetenschappelijk aandoende geheimzinnigheid. Ik heb een tante die boven een winkel woont, maar dit is de eerste keer dat ik mensen ontmoet die er de voorkeur aan geven onder een café te wonen. Er is een ijzeren deur waar je niet voorbij komt zonder jezelf te verlagen door je "Mr. Chamberlain" te noemen. Je omgeeft je met stalen werktuigen die, als ik het zeggen mag, deze plek eerder indrukwekkend dan gezellig maken. Mag ik vragen: waarom, gezien al die moeite die je je getroost hebt om jezelf te verstoppen in de ingewanden van de aarde, loop je met heel je geheim te koop door tegen iedere willekeurige juffrouw van Saffron Park over het anarchisme te praten?’

Gregory glimlachte.

‘Het antwoord is simpel,’ zei hij. ‘Ik heb je verteld dat ik een serieuze anarchist ben en jij geloofde me niet. En zij geloven me ook niet. Tenzij ik ze naar deze helse kamer breng, zullen ze me nooit geloven.’

Syme rookte bedachtzaam en keek hem belangstellend aan. Gregory ging verder.

‘De geschiedenis van mijn geval zal je misschien amuseren,’ zei hij. ‘Toen ik net een van de Nieuwe Anarchisten was geworden, probeerde ik allerlei respectabele vermommingen. Ik kleedde me als bisschop. Ik las alles over bisschoppen in onze anarchistische pamfletten, zoals Het Bijgeloof een Vampier en Roofpriesters. Ik begreep daaruit dat bisschoppen rare, verschrikkelijke oude mannen zijn die een vreselijk geheim voor de mensheid verborgen houden. Ik was echter verkeerd voorgelicht. Toen ik voor het eerst in bisschopskleding in een salon verscheen en met donderende stem riep "Op je knieën, op je knieën, zondaars!" ontdekten ze op een of andere manier dat ik helemaal geen bisschop was. Ik werd onmiddellijk ontmaskerd. Ik heb me toen voorgedaan als miljonair, maar verdedigde het kapitaal met zoveel intelligentie dat zelfs een dwaas kon zien dat ik in feite straatarm was. Daarna heb ik het als majoor geprobeerd. Nu ben ik een zeer menslievend persoon, maar ik ben, mag ik hopen, intelligent genoeg om het standpunt te begrijpen van degenen die zoals Nietzsche bewondering hebben voor geweld; de trotse, dwaze, onvermijdelijke oorlog en zo, je weet wel. Ik wierp me volledig op het "majoor zijn". Ik trok mijn sabel en zwaaide er zonder ophouden mee in het rond. Ik riep: "bloed" zoals een man om wijn roept. Ik zei vaak "Laat de zwakken omkomen, zo is de wet." Wel, het schijnt dat majoors zoiets niet doen. Ik werd weer ontmaskerd. Ten slotte ging ik in wanhoop naar de president van de Centrale Anarchistische Raad, onze voornaamste man in Europa.’

‘Hoe heet hij?’ vroeg Syme.

‘Daar zul je nooit achter komen,’ antwoordde Gregory. ‘Dat is zijn grootheid. Caesar en Napoleon gebruikten al hun genialiteit opdat er over hen gesproken zou worden, en er werd ook over hen gesproken. Hij daarentegen gebruikt al zijn genialiteit opdat niemand over hem zal spreken, en er wordt dan ook niet over hem gesproken. Je kunt echter geen vijf minuten met hem in een kamer zijn zonder te voelen dat Caesar en Napoleon kleuters in zijn handen zouden zijn geweest.’

Hij zweeg en trok een ogenblik bleek weg; vervolgens hervatte hij:

‘Maar wanneer hij een advies geeft, is het altijd zo verrassend als een epigram en tegelijkertijd zo praktisch als de Bank of England. Ik vroeg hem: "In welke vermomming zou ik me voor de wereld kunnen verbergen? Wat is fatsoenlijker dan bisschop of majoor?" Hij keek me aan met zijn grote maar ondoorgrondelijke gezicht. "Je wilt een veilige vermomming? Je wilt zodanig gekleed gaan dat je ongevaarlijk lijkt, kleding waarin niemand een bom zal vermoeden?" Ik knikte. Plotseling verhief hij zijn luide stem. "Wel, vermom je dan als anarchist, stommeling!" Hij brulde zo hard dat de kamer begon te schudden. "Dan zal niemand ooit op het idee komen dat je iets gevaarlijks van plan bent." En hij draaide zonder verder een woord te zeggen zijn brede rug naar me toe. Ik volgde zijn raad op en heb het nooit betreurd. Ik preekte dag en nacht bloed en moord tegen die vrouwen, en -mijn goeie God!- ze lieten me hun kinderwagens duwen.’

Syme keek hem aan met iets van achting in zijn grote blauwe ogen.

‘Ik trapte er ook in,’ zei hij. ‘Het is inderdaad een slimme truc.’

Na korte tijd vroeg hij:

‘Hoe noemen jullie die geweldige president van jullie?’

‘We noemen hem gewoonlijk Zondag,’ antwoordde Gregory simpel. ‘Je moet weten dat er zeven leden in de Centrale Anarchistische Raad zitten, die worden aangeduid met de namen van de week. Hij wordt Zondag genoemd, sommigen noemen hem Bloedige Zondag. Het is merkwaardig dat je dit ter sprake brengt, want juist vandaag -de dag waarop je, als ik dat zo mag zeggen, kwam binnenvallen- is de avond waarop onze Londense tak, die in deze kamer bijeenkomt, zijn afgevaardigde in de Raad moet kiezen om een vacature te vervullen. De man die tot op heden een tijdje met verve en algemene instemming de moeilijke rol van Donderdag vervuld heeft, is plotseling overleden. Daarom hebben we juist vanavond een bijeenkomst om zijn opvolger te kiezen.’

Hij stond op en liep met een verlegen glimlach de kamer door.

‘Ik heb soms het gevoel alsof je mijn moeder bent, Syme,’ zei hij terloops. ‘Nu je beloofd hebt het niemand te zullen vertellen, heb ik het gevoel dat ik je alles kan toevertrouwen. Ik zal je dus iets toevertrouwen dat ik niet met zoveel woorden zou willen vertellen aan de anarchisten die over tien minuten deze kamer zullen betreden. We zullen uiteraard een soort verkiezing houden, maar ik heb geen bezwaar je te vertellen dat de uitkomst al zo goed als zeker is.’ Hij keek een ogenblik bescheiden voor zich uit. ‘Het is bijna zeker dat ik de nieuwe Donderdag zal worden.’

‘Beste kerel,’ zei Syme hartelijk, ‘mijn gelukwensen. Een fraai vooruitzicht!’

‘Gregory glimlachte wat misprijzend en liep snel pratend door de kamer.

‘In feite ligt alles al voor me klaar op deze tafel,’ zei hij. ‘Het zal waarschijnlijk de kortst mogelijke plechtigheid worden.’

Syme liep naar de tafel en zag daar een wandelstok die bij nader onderzoek een verborgen zwaard bevatte, en verder een grote Colt-revolver, een broodtrommeltje en een enorme fles cognac. Over de stoel naast de tafel hing een zwaar ogende mantel of cape.

‘Ik hoef alleen maar de verkiezing af te wachten,’ ging Gregory opgewekt verder, ‘en dan pak ik de jas en de stok op, stop alle andere dingen in mijn zak en verdwijn door de deur van dit café, die uitkomt op de rivier waar een stoomboot op me ligt te wachten. En dan, ja dan: de grote vreugde Donderdag te zijn!’ Hij sloeg zijn handen in elkaar.

Syme, die inmiddels weer met zijn gebruikelijke schaamteloze laksheid was gaan zitten, stond op met een ongebruikelijke aarzeling.

‘Hoe komt het toch,’ sprak hij vaag, ‘dat ik denk dat je een aardige vent bent? Waarom ben ik zonder meer op je gesteld, Gregory?’ Hij zweeg even en zei toen met een nieuw soort nieuwsgierigheid: ‘Zou het komen omdat je zo’n stommeling bent?’

Hij dacht weer zwijgend na en riep toen uit:

‘Maar verdorie! Zoiets raars heb ik van mijn leven nog niet meegemaakt, en ik zal dienovereenkomstig handelen. Gregory, ik heb je een belofte gedaan voordat ik hierheen kwam. Die belofte zou ik zelfs op de pijnbank nog nakomen. Wil jij ter wille van mijn veiligheid een zelfde kleine belofte doen?’

‘Een belofte?’ vroeg Gregory verbaasd.

‘Ja,’ zei Syme doodernstig, ‘een belofte. Ik heb gezworen dat ik jouw geheim niet aan de politie zal vertellen. Wil jij zweren, bij de Mensheid of een andere beestachtige zaak waarin je mocht geloven, dat je mijn geheim niet aan de anarchisten zult vertellen?’

‘Jouw geheim?’ vroeg Gregory. ‘Heb jij een geheim?’

‘Ja,’ zei Syme, ‘ik heb een geheim.’ En even later: ‘Zul je het zweren?’

Gregory keek hem enkele ogenblikken ernstig aan en zei toen plotseling:

‘Je moet me betoverd hebben, maar ik ben razend nieuwsgierig naar je. Ja, ik zweer de anarchisten niets te vertellen van wat je me zult zeggen. Maar denk erom, ze zullen over een paar minuten hier zijn.’

Syme kwam langzaam overeind en stak zijn lange, witte handen in zijn diepe, grijze broekzakken. Bijna op hetzelfde moment werd er vijfmaal op de deur geklopt, wat duidde op de komst van de eerste samenzweerder.

‘Wel,’ zei Syme langzaam, ‘ik weet niet hoe ik de waarheid sneller kan vertellen dan door je te zeggen dat jouw vermomming als onschuldige dichter niet is voorbehouden aan jou en je President. Bij Scotland Yard kennen we hem ook al een tijdje.’

Gregory probeerde overeind te springen, maar faalde drie keer.

‘Wat zeg je nou?’ vroeg hij met een onmenselijke stem.

‘Ja,’ zei Syme kalm, ‘ik ben een detective. Maar ik geloof dat ik je vrienden aan hoor komen.’

Achter de deur klonk een mompelend ‘Mr. Chamberlain’. Het werd twee of driemaal herhaald en daarna nog eens dertig keer, en je kon de menigte Joseph Chamberlains door de gang horen aankomen.